Terugtrekgedrag
Zelf had ik met dit dilemma te maken toen ik als programmaleider verantwoordelijk was voor het realiseren van een herstelbenadering voor mensen met ernstige psychische aandoeningen in meerdere steden. Het was al een hele klus om professionals uit de GGZ en de sociale wijkteams met elkaar te laten samenwerken, maar het échte probleem lag bij degenen die geholpen moesten worden. Mensen met psychische problemen hebben de neiging om hulp af te houden. Dat is een terugtrekgedrag dat ook meer algemeen optreedt in situaties van achterstand, stress en lichamelijke en verstandelijke beperkingen. Het is een instinctieve overlevingsreactie, die blokkades opwerpt voor effectieve hulp en uiteindelijk hard terugslaat op degenen die deze reactie vertonen. Ze komen terecht in een chronisch sociaal isolement en hebben te maken met een lage kwaliteit van leven.
Drie vormen van sociaal isolement
Deze constatering heb ik uitgewerkt in mijn boek ‘Marginalisatie, meedoen in een complexe samenleving’ (1). Bijna tien procent van de bevolking kampt met een schrijnend sociaal isolement en nog eens twintig procent voelt een blijvend gemis aan sociale relaties. In het boek maak ik onderscheid tussen drie vormen van sociaal isolement en benoem de handelingsperspectieven om die aan te vatten. De eerste vorm is maatschappelijk isolement, een situatie waarin mensen niet meedoen met de grotere samenleving doordat ze geen werkkring (meer) hebben of vanwege een beperking weinig buiten de deur komen. Voor hen ligt de oplossing in het betrokken raken bij een omgevingsinitiatief, zoals een bewonersgroep of een zorgcoöperatie van bewoners. De tweede vorm is groepsisolement, waarbij mensen zich defensief terugtrekken in een micro-samenleving, zoals dat vaak gebeurt in kwetsbare wijken of in etnisch-culturele minderheidsgroepen. Hier kan de verbinding met de grotere samenleving gelegd worden door ‘milde werkverbanden’, zoals buurtbedrijfjes of zorgboerderijen. De derde vorm is individueel, persoonlijk isolement, dat optreedt bij mensen die essentiële sociale vaardigheden missen zoals bij persoonlijkheidsstoornissen of in gezinnen met complexe problemen. Hier is behoefte aan ‘warme plekken’, groepen of ruimtes waarin het leggen van contact, gemoedelijkheid en acceptatie voorop staan. Voorbeelden hiervan zijn de herstelacademies voor mensen met een psychische kwetsbaarheid of het koffie-uurtje in het buurthuis.
Beperkt bereik van de gemeente
Het doorbreken van sociaal isolement is een cruciale voorwaarde om mensen te kunnen helpen. Dat gebeurt door het creëren van een sociale omgeving in de uiteenlopende vormen zoals hierboven omschreven. Daarin ligt ook de potentie van burgerkracht en een zorgzame samenleving. Het werkelijke probleem van het sociaal domein is nu dat een gemeente dit niet kan organiseren. Sociale wijkteams blijven over het algemeen steken in individuele arrangementen. Evaluaties wijzen keer op keer uit dat ze niet toekomen aan het stimuleren van sociale netwerken van burgers. Dat gaat beter wanneer het welzijnswerk langszij komt. Dat levert inspirerende voorbeelden op van collectieve kracht zoals maatjesprojecten, interculturele kookgroepen en andere vormen van ontmoeting. Maar ook het welzijnswerk kan niet het volume en de variatie in oplossingen bieden die voor de geïsoleerde groepen nodig zijn. Het bereikt maar een deel van de relevante groepen en vaak nauwelijks de meest kwetsbare burgers. Dat betekent dat ook de gemeente slechts een beperkt bereik heeft. Waarbij dan nog komt dat veel gemeenten intern te verkokerd en te verdeeld zijn om gestalte te kunnen geven aan een krachtige strategie voor brede participatie.
De samenleving aan zet
Wie moet doet dat dan wel doen? Er is maar één antwoord mogelijk: de samenleving zelf. Dat is wat er nu ook gebeurt. In verschillende regio’s zijn welzijnsinstellingen, vrijwilligersorganisaties en lokale ouderenbonden overgegaan tot het oprichten van platforms om elkaar te steunen en daarbij ook als één gesprekspartner op te treden naar de lokale overheid. Een gemeente is niet goed in staat om samenhang te brengen in de veelheid van zelforganisaties en burgerinitiatieven en laat dat meestal liever over aan die organisaties zelf. Dit is een nieuwe trend, die onder meer in Utrechtse gemeenten al aardig van de grond komt. Voor de gemeente heeft dit twee gevolgen. In de eerste plaats is het nodig dat zij die trend steunt omdat veel van die organisaties uiteindelijk toch afhankelijk zijn van de gemeente vanwege subsidies of hulp bij het vinden van een accommodatie. Het tweede gevolg is meer essentieel: de gemeente moet zich schikken naar de samenleving. De platforms moeten erkend worden als een volwaardige partner bij het vorm geven aan de sociale basis in het sociaal domein. Dit geldt voor alle niveaus. Op de werkvloer moeten sociale wijkteams serieus samenwerken met coördinatoren van vrijwilligerswerk om professionals en actieve burgers samen te laten optrekken als het gaat om inwoners met meerdere problemen. En op beleidsniveau moeten gemeentebesturen accepteren dat burgerplatforms de samenhang brengen in de sociale basis. Want daar zit hun kracht, uiteindelijk.
Over de auteur: Pieterjan van Delden is bestuurslid bij de vrijwilligersorganisatie Humanitas Heuvelrug. Verder werkt hij bij het adviesbureau Andersson Elffers Felix in Utrecht en is ook verbonden aan TIAS, de business school van de Universiteit Tilburg.
(1) https://www.tias.edu/item/marginalisatie-meedoen-in-een-complexe-samenleving/