Vereniging van adviesraden die de lokale overheid adviseren vanuit het inwonersperspectief

Steun van vele kanten

Onderzoek toont aan: steun komt in de meeste gevallen van zowel de professional als het eigen netwerk van de burger

Kort voordat de corona-crisis Nederland trof, verscheen het rapport ‘De netwerkkracht van de Rotterdammer in het sociale domein’. Dit rapport bevat het eindverslag van een meerjarig onderzoek onder meer dan 100 burgers met een zorgvraag, uitgevoerd door de Erasmus Universiteit, met steun van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).  De onderzoekers wilden weten, wat er tot nu toe terecht is gekomen van één van de kerngedachten achter de zorgtransitie van 2015, namelijk: dat iedere zorgvrager voor elk type probleem wel een beroep kan doen op steun vanuit het eigen netwerk (de ‘participatie-samenleving’). 

 

Door Annie de Roo & Rob Jagtenbergwoensdag 1 juli 2020

De corona-crisis heeft het rapport overschaduwd, maar heeft tegelijk laten zien hoe actueel het onderwerp is, nu de afgelopen weken overal spontane hulpverleningsinitiatieven van ‘onderop’ zijn ontstaan.

Uit het NWO onderzoek komt het volgende naar voren. De verwachting dat iedereen voor elk probleem zijn of haar netwerk kan inschakelen was duidelijk te hoog gespannen. Maar dat neemt niet weg, dat steun vanuit de familie- en vriendenkring, en - in mindere mate - vanuit de buurt, toch niet meer weg te denken is. Bovendien wordt deze steun vaak positief beoordeeld. 

Twee groepen zorgvragers

Voor dit onderzoek werd uitgebreid gesproken met twee groepen zorgvragers. Enerzijds ging het om personen die door een wijkteam werden begeleid. Het wijkteam is de spil in het huidige sociale zorgstelsel. Hulpverleners met kennis van de meest voorkomende problemen in een wijk zijn in een team vertegenwoordigd. Zij kunnen zelf iemand begeleiden, dan wel doorverwijzen naar een specialist. Daarnaast kan (en moet) het wijkteam onderzoeken of de eigen kring van de zorgvrager steun kan bieden. De wijkteammedewerker stelt een hulpverlenings- of ondersteuningsplan op, waarbij in ieder geval de zorgvrager zelf gehoord wordt. 

De andere groep zorgvragers werd gevormd door mensen die aan een Eigen Kracht conferentie (EK-c) hadden deelgenomen. Hierbij helpt een onafhankelijke coördinator, die geheel los staat van de professionele instanties en die ‘de taal’ van de zorgvrager spreekt, met het in kaart brengen en contacteren van het netwerk. Zo’n netwerk blijkt vaak groter  dan men zelf zou verwachten. Vervolgens wordt met hulp van de coördinator een bijeenkomst georganiseerd. Hier deelt een professionele hulpverlener of instantie meestal eerst zijn/haar zorgen met de aanwezigen. Daarna vertrekt de professional als buitenstaander, en beraadslagen de aanwezige leden van het netwerk met elkaar wat nodig lijkt en wie welke hulp kan bieden. De afspraken worden neergelegd in een EK-c plan. De professionele hulpverlener neemt, voor zover deze zelf betrokken blijft (wat vaak het geval is), zo’n EK-c plan dan als uitgangspunt voor de verdere hulpverlening. 

Het is interessant om juist zorgvragers uit deze twee groepen met elkaar te vergelijken. Voor professionals in de wijkteams is het actief betrekken van het eigen netwerk van een zorgvrager – naast het bieden van professionele hulpverlening - een nieuwe taak geworden, even nieuw als ‘het wijkteam’ zelf. Eigen Kracht conferenties daarentegen bestaan al 20 jaar, en zijn er speciaal op gericht om netwerken in kaart te brengen en familie of vrienden zelf de regie te laten nemen over de ondersteuning van een zorgvrager. 

Opvallende resultaten

We lichten hier drie opvallende resultaten uit dit onderzoek:

1. gecombineerde ondersteuning bij een veelheid van problemen
2. onderschatting van het netwerk, en
3. de omvang en samenstelling van netwerken.

1. Gecombineerde ondersteuning bij een veelheid van problemen

Men zou misschien verwachten dat personen in de wijkteam groep uitsluitend door professionals ondersteund worden, en personen in de ‘Eigen Kracht’ groep uitsluitend door familie of vrienden. Dit blijkt niet het geval. In beidegroepen blijkt een duidelijke meerderheid van zorgvragers ondersteund te worden zowel door professionele hulpverleners als door personen uit het eigen familie- en vriendennetwerk. Die bevinding is niet zo vreemd, als men bedenkt met hoeveel problemen de geïnterviewde zorgvragers te kampen hebben. De mensen in de ‘wijkteam groep’ geven aan gemiddeld 4,7 problemen te ervaren, in de ‘Eigen Kracht groep’ gaat het zelfs om gemiddeld 6,0 problemen. In beide groepen worden ‘financiële problemen’ (hoge schulden) en ‘psychische problemen’ (van depressies en gedragsstoornissen tot verstandelijke beperkingen) het meest genoemd. 

Dit blijken ook meteen de probleemgebieden waar, gemeten over een periode van 2 jaar vanaf de ‘intake’ bij wijkteam dan wel Eigen Kracht conferentie, verbeteringen het minst snel zichtbaar worden. Dit is ongeacht of ondersteuning plaats vindt op basis van een professioneel hulpverleningsplan dan wel op basis van een EK-c plan.

Bij andere veelgenoemde problemen zijn tijdens de onderzoeksperiode van 2 jaar wèl duidelijke verbeteringen zichtbaar geworden. Problemen rond ‘huisvesting’ en rond ‘huiselijke relaties’ namen in beide onderzochte groepen duidelijk af. Opvallend is de sterke afname van ‘jeugdproblematiek’ (met name opvang- en opvoedondersteuning, en maatregelen rond de veiligheid van jeugdigen) in specifiek de Eigen Kracht groep. Familienetwerken bleken relatief vaak bereid om in te springen, wanneer een kind gevaar liep door tekortschietende ouders. 

Vaak leidt de opeenstapeling van problemen tot een bijna onontwarbare kluwen. In zo’n geval zijn de professional en het eigen netwerk op elkaar aangewezen. De een kan niet zonder de ander. Daarvoor zijn de problemen te groot. In zulke gevallen blijkt vaak een taakverdeling tussen netwerk en professional te ontstaan. Vaak groeit zoiets spontaan, zonder vooraf gemaakte afspraken.

2. Onderschatting van het netwerk

Een opvallend verschil tussen beide groepen (‘wijkteam’ en ‘Eigen kracht’) betreft de manier waarop het netwerk betrokken raakt. In de ‘Eigen Kracht’ groep is het bij uitstek de conferentie (en de voorbereiding daarvan door de onafhankelijk coördinator) die het middel vormt om het netwerk alert te maken op de problemen. In de ‘wijkteam’ groep daarentegen, komt de zorgprofessional er slechts in 18% van de gevallen toe om leden van het netwerk te betrekken bij de hulpverlening. Daarnaar gevraagd, geven de wijkteam-professionals aan weinig te zien in het inschakelen van het netwerk wanneer de problemen erg complex zijn. Mogelijk worden de mogelijkheden van het netwerk hier toch onderschat. In de ‘Eigen Kracht’ groep wordt immers per definitie een beroep op het netwerk gedaan, terwijl er daar zelfs van gemiddeld méér problemen sprake is dan in de ‘wijkteam groep’.  

Wel is het zo dat zorgvragers in de wijkteam groep vaak eigener beweging al iemand uit hun netwerk om steun hadden gevraagd, voordat het wijkteam in beeld kwam. Vandaar dat ook in de wijkteam groep de meeste zorgvragers aangeven naast professionele hulp ook netwerksteun te krijgen (zie 1). 

Belangrijk lijkt de omstandigheid, dat een coördinator bij Eigen Kracht conferenties gemiddeld 30 uur neemt, en dan niet alleen om samen met de zorgvrager een beeld te krijgen van het netwerk. De onafhankelijk coördinator contacteert ook de leden van het netwerk, praat hen bij, polst hun bereidheid aan een conferentie deel te nemen, en vraagt  naar mogelijk andere geïnteresseerde personen, zodat het netwerk ook vergroot kan worden. Daartegenover blijkt een wijkteammedewerker gemiddeld slechts 2 tot 2,5 uur te hebben om, vooral in het kader van de intake-gesprekken, enige aandacht aan het netwerk van cliënten te besteden. De wijkteams zuchten onder een grote werkdruk, die met name veroorzaakt wordt door zware administratieve lasten. Dit lijkt zich te wreken, nu netwerkleden niet ‘even door een vinkje op een checklist’ warm lopen om actief steun te gaan bieden. 

3. Omvang en samenstelling van netwerken

Dit verschil in tijd en moeite die men kan (of wil) besteden aan kennismaking met het eigen  netwerk van zorgvragers, lijkt weerspiegeld te worden in het aantal personen dat daadwerkelijk ondersteuning is blijven verlenen, gedurende de onderzoeksperiode van 2 jaar. In de wijkteam groep bedroeg het gemiddelde aantal steunverleners uit het netwerk kort na de ‘intake’ 2,2 personen maar dit is na 2 jaar gedaald naar 0,8. In de Eigen Kracht groep bedroeg het aantal steunverleners uit het netwerk bij aanvang gemiddeld 3,3, en dit aantal is na 2 jaar vrijwel gelijk gebleven: 3,0 personen gemiddeld. 

Overigens: zorgvragers zelf geven nogal eens aan, er moeite mee te hebben om mensen uit hun familie- of vriendenkring om hulp te vragen. Wel vindt men in meerderheid dat de mensen uit de eigen kring op de hoogte gehouden moeten worden. En ook, dat het netwerk een belangrijke bijdrage kan leveren aan de oplossing van problemen. Hier lijken zorgvragers zichzelf tegen te spreken. Soms hebben zorgvragers tijdens de gesprekken met zoveel woorden aangegeven dat ook zij zelf op dit punt iets moeten overwinnen.  

Qua samenstelling van de eigen netwerken valt op dat het in beide groepen vooral personen uit de naaste familiekring en/of vrienden betreft. Buren worden opvallend weinig genoemd, en dat geldt ook voor personen uit de bredere maatschappelijke omgeving van de zorgvrager, zoals personen die men kent via werk, sportclubs, kerk of moskee. Toch zijn aan de onderzoekers diverse zaken gepresenteerd waarin juist personen uit die ruimere kring een sleutelrol hebben gespeeld bij het (sterk) verbeteren van de situatie waarin de zorgvrager zich eerst bevond.  

Culturele achtergrond

Hebben netwerk-leden altijd dezelfde culturele achtergrond als de zorgvrager? Geen onbelangrijke vraag in een periode dat veel over identiteit wordt gepraat. Toch blijkt lang niet altijd sprake van een-en-dezelfde cultuur binnen familie- en vriendenkring. Maar hebben zorgvragers dan wellicht wensen over de culturele achtergrond van professionele hulpverleners? Hierover wordt verschillend gedacht. De meeste zorgvragers maakt het niet zoveel uit, zolang de hulpverlener maar kundig is. Er zijn echter ook zorgvragers die juist wel, of juist niet, iemand uit dezelfde bevolkingsgroep als hulpverlener zouden willen zien. Voorstanders hopen op meer begrip voor eigen culturele gebruiken, tegenstanders vrezen dat verhalen over hen dan snel de ronde kunnen gaan doen, resulterend in roddels of zelfs bedreigingen binnen de eigen groep.

Samenvattend

Het beeld dat uit deze studie naar voren komt is genuanceerd. Steun vanuit het eigen netwerk lijkt niet bij alle soorten problemen even goed te werken, maar dat geldt ook voor professionele hulpverlening. Vrijwel geen enkele deelnemer (noch in de wijkteam groep, noch in de Eigen Kracht groep) kon na 2 jaar rapporteren dat al hun problemen volledig waren opgelost. Wel konden velen een (aanzienlijke) verbetering van hun situatie melden, dankzij de ontvangen steun. 

Het beroep op het eigen netwerk is nogal eens bekritiseerd als een verkapte bezuinigingsmaatregel. Kijkt men echter over een langere periode, bijvoorbeeld vanaf 1945, dan lijken 24/7 maatschappij-brede zorgvoorzieningen pas in de jaren ’90 vanzelfsprekend te zijn geworden. Die vanzelfsprekendheid heeft niet lang geduurd: de vorige grote crisis, de financiële crisis, maakte hier een eind aan. De rekening van de financiële crisis is tot veler verontwaardiging bij de publieke sector neergelegd. De huidige Corona-crisis zal een nog hogere tol eisen. Hopelijk zullen de kosten dit keer op een ‘intelligentere’ manier verhaald worden. Men moet eerst investeren om iets terug te kunnen verdienen. De geestelijk vader van de ‘participatie-samenleving’, de Brit Philip Blond, heeft het al gezegd; daadwerkelijke participatie van allen kan op den duur voor de gehele samenleving kostenbesparend zijn, maar verkeerd bezuinigen zal het participatie-ideaal juist om zeep helpen.

Over de auteurs: Annie de Roo & Rob Jagtenberg zijn van Erasmus Universiteit.