Wat ruim 2 jaar geleden begon als een poging om de effecten van een basisinkomen te bepalen is uiteindelijk uitgemond in een wetenschappelijk experiment bij 6 gemeenten. In elke gemeenten werden bijstandsaanvragen willekeurig ingedeeld op 4 verschillende behandelingsmethoden. Een daarvan, de controlegroep, werd behandeld zoals dat altijd al het geval was. De andere behandelingen bestonden uit volledige vrijstelling van verplichtingen, intensieve begeleiding en mogelijkheid om extra bij te verdienen in de bijstand. Wetenschappers keken naar de effecten van de behandelingsmethoden en de verschillen tussen de groepen.
Velen hadden de verwachting dat een positieve behandeling, met minder wantrouwen, controle en verplichting, tot een positieve uitkomst zou kunnen leiden. Dus meer uitstroom naar werk en meer welzijn. Dat hebben de experimenten echter niet kunnen aantonen op een wetenschappelijk verantwoorde wijze. Wat wel is gebleken is dat de mogelijkheid om iets extra’s over te houden als men parttime gaat werken in de bijstand wel leidt tot meer gedeeltelijke uitstroom. Wat ook duidelijk beter werkt is aandacht, intensieve contacten tussen professional en cliënt. Voor beiden maakt dit de dienstverlening plezieriger en de effecten zijn ook meetbaar beter.
Opmerkelijk is dat de verschillen met de bestaande werkwijze beperkt zijn. Het zou weleens kunnen liggen aan het feit dat de indeling van de groepen volstrekt willekeurig moest zijn om het een zuiver experiment te maken. Zo kies je normaal gesproken natuurlijk geen aanpak. Een professional zoekt, als het goed is, samen met zijn cliënt een geschikte oplossing. Wellicht is daarom de bestaande werkwijze in vergelijking met de experimenteergroepen nog niet zo slecht, ondanks dat die in theorie aan strengere eisen moet voldoen. Daarom pleiten wij voor meer mogelijkheden voor een positieve benadering van bijstandscliënten en meer mogelijkheden om per persoon te bepalen wat een passende benadering is. Maatwerk dus en voldoende capaciteit om aandacht te geven aan de mensen die dat nodig hebben.
Over de auteur: Marcel van Druenen is projectleider Vakmanschap en lerende praktijk Divosa