Vereniging van adviesraden die de lokale overheid adviseren vanuit het inwonersperspectief

Lokaal woonwagenbeleid begint bij gedegen expertise

Sinds 2021 doe ik onderzoek naar Nederlands woonwagenbeleid. Dit beleid is in 2018 flink op de schop gegaan, toen een nieuw beleidskader werd aangenomen. Er werd gesteld dat twee decennia aan “normalisering” en “uitsterven” moest stoppen, wat zoveel inhield als dat de woonwagencultuur niet meer gecriminaliseerd mocht worden en er dringend meer standplaatsen bijgebouwd moesten worden. 

 

 

Door Dominic Teodorescumaandag 27 februari 2023

De werkelijkheid bleek weerbarstiger en dit heeft, zo stel ik, voor een groot deel te maken met een afwachtende houding van gemeenten. Een uitvoerige analyse van die afwachtende houding valt buiten het bestek van deze blog, maar wel wil ik aanstippen waarom en hoe een proactieve houding kan helpen. 

In 2018 besloot het Rijk de uitvoering van het nieuwe woonwagenbeleid bij gemeenten te laten. En dat is volgens vele bestuurders die ik sprak een goede zaak. Eén van hen vatte dit sentiment bondig samen: “met nationale regie is niets mis, maar wel als het Rijk gaat bepalen hoeveel gebouwd moet worden". 

Valkuil

Deze houding is begrijpelijk maar tegelijkertijd ook een valkuil. Er zijn immers bijna geen standplaatsen bijgekomen en dat komt grotendeels doordat gemeenten niet scherp hebben wat de woonvraag is, welke plekken zich lenen voor uitbreiding en hoe ze om moeten gaan met plaatselijk verzet tegen uitbreiding. Het gebrek aan lokale kennis over woonwagencultuur en de behoeften die er zijn, zorgt er dus voor dat het in de initiële fase vaak al vastloopt en mislukt. 

Een proactieve houding onder bestuurders zou daarom een grote stap in de goede richting zijn. Daarmee kan allereerst voorkomen worden dat pas na oplopende druk uit de woonwagengemeenschap of gemeenteraad zaken in beweging komen. Deze afwachtende houding is de norm en komt onderling vertrouwen niet ten goede.  

Eerste stap

Zet daarom de eerste stap door direct in kaart te brengen om hoeveel woningzoekenden het gaat, welke eigendomsvormen mogelijk en gewenst zijn en welke woningzoekenden als eerste aan beurt moeten komen. Dit lijken vanzelfsprekendheden, maar vaak worden gemeentebesturen overvallen door moties voor de bouw van nieuwe standplaatsen en verwijten van uitsluiting en achterstelling. Gemeenten lijken dan hun cijfers, feiten en kennis over de lokale cultuur niet paraat te hebben.  

Behoefteonderzoeken zijn van essentieel belang, maar een groot deel van de gemeenten heeft dit nog altijd niet laten uitvoeren. Sterker nog, ook voor een simpel behoefteonderzoek lijkt vaak een raadsmotie noodzakelijk te zijn. Ondertussen worden de tellingen en onderzoeken van woonwagenbewoners zelf vaak niet erkend, en dat terwijl deze in veel gevallen accuraat blijken te zijn en worden bevestigd door onafhankelijke (en kostbare) onderzoeksbureaus.   

Eigendomsvormen 

Verder zou van meet af aan duidelijk moeten zijn hoe de vraag naar standplaatsen opgelost gaat worden en welke eigendomsvormen mogelijk zijn. Een slimme zet is om dit in het woonvisiebeleid op te nemen. Vaak lijken gemeentebesturen te schrikken van de totale vraag (die ontstaan is door decennialang niets bij te bouwen). Ze blijven daarom onduidelijk over de mogelijke oplossingen voor het probleem. Een gemeente kan er - in samenspraak met woonwagenbewoners - bijvoorbeeld voor kiezen om eerst voor inwonende jongeren te bouwen en daarna voor andere groepen.  

Kortom, er komen een flink aantal zaken kijken rondom de uitbreiding van het aantal standplaatsen en dit vergt voorbereidingstijd. Een groep die zo lang is gestigmatiseerd verdient dus een menswaardige behandeling en dat begint met het serieus nemen van de cultuurgebonden wensen en dus vooraf alle zaken zo goed als mogelijk voorbereid te hebben. Mijn oproep lijkt des te dringender nu minister De Jonge heeft aangekondigd dat het Rijk extra huizenbouw en focus op specifieke groepen kan gaan afdwingen. 

 

Over de auteurDominic Teodorescu is universitair docent in politieke en economische geografie aan de Universiteit van Amsterdam. Tevens is hij werkzaam als postdoctoraal onderzoeker aan de Universiteit van Uppsala (Zweden), waar hij eerder in 2019 ook promoveerde. Momenteel doet hij onderzoek naar het Nederlands woonwagenbeleid, een onderzoek dat wordt gefinancierd door de Zweedse raad voor welvaartstudies (Forte).